Er wordt regelmatig geprocedeerd over de toelaatbaarheid van bepaalde uitlatingen en publicaties, bijvoorbeeld op internet. Dit type zaken komt vaak aan bod in de media. Vermoedelijke omdat er nogal eens BN’ers bij betrokken zijn,  zoals in de in april 2018 gepubliceerde uitspraak over het liefdesleven van Gordon (Rechtbank Midden-Nederland 23 april 2018 ECLI:NL:RBMNE:2018:1676).

In het privaatrecht gaat het dan om de vraag of bepaalde (voorgenomen) uitlatingen, zoals uitspraken, geschreven teksten of videobeelden (televisie-uitzendingen) op grond van art. 6:162 BW onrechtmatig zijn en tot een publicatieverbod, rectificatie of schadevergoeding moeten lijden. Een slachtoffer van dergelijke uitlatingen kan ook aangifte doen bij de politie op grond van smaad of laster. Logischerwijs kan een strafbare belediging ook civielrechtelijke onrechtmatig zijn en vice versa. Een benadeelde kan kiezen welke weg hij bewandelt. Uiteraard kan Linssen c.s. Advocaten op dat punt advies en bijstand geven.

Ik bespreek hierna een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam waarin de toelaatbaarheid van bepaalde (onrechtmatige) uitlatingen in het kader van een incassogeschil door de rechter getoetst werd (Rechtbank Rotterdam 17 juli 2018 ECLI:NL:RBROT:2018:7968). Ons kantoor staat regelmatig klanten bij in een incassogeschil, maar zo bont als in deze uitspraak maken wij het zelden mee. Voordat ik de zaak inhoudelijk bespreek volgt er een algemene inleiding over onrechtmatige publicaties en het privaatrecht.

Onrechtmatige uitlatingen en publicaties

Geregeld spelen er civiele procedures met betrekking tot een (voorgenomen) televisie-uitzending waarin bepaalde personen niet van hun beste kant belicht worden. Zo werd er al eens uitvoerig geprocedeerd over de vraag of Peter R. de Vries verborgen camerabeelden mocht uitzenden van een tot levenslang veroordeelde moordenaar. Recent heeft het Gerechtshof Amsterdam zich nog uitgelaten over de vraag of een televisie-uitzending over een internetoplichter doorgang mocht vinden (Gerechtshof Amsterdam 27 september 2018  ECLI:NL:GHAMS:2018:3546). De bewuste uitzending mocht overigens doorgaan, onder meer omdat er een maatschappelijke misstand aan de kaak gesteld werd.

Ook in andere situaties oordeelde de civiele rechter over de toelaatbaarheid van bepaalde uitlatingen. Zo werd er nog niet zo lang geleden tot aan de Hoge Raad geprocedeerd over de vraag of bankmedewerkers bij naam genoemd mochten worden in een boek over de afdeling Bijzonder Beheer van de Rabobank (Hoge Raad 3 maart 2017 ECLI:NL:HR:2017:569). Een ander bekend voorbeeld is de zaak tussen Patricia Paay en de website Geenstijl over de publicatie van een privé filmpje (Rechtbank Amsterdam 25 juli 2018 ECLI:NL:RBAMS:2018:5130). Dit bleek eveneens onrechtmatig te zijn waardoor ook Paay recht had op een schadevergoeding.

De opkomst van sociale media heeft tot veel rechtspraak op dit gebied geleid. Een bekende uitspraak op dit gebied is de ‘Google Maps zaak’ van de Rechtbank Amsterdam waarin het plaatsen van valse reviews over een kinderdagverblijf bij Google Maps als onrechtmatig bevonden werd (Rechtbank Amsterdam 25 oktober 2017 ECLI:NL:RBAMS:2017:8063). Recent heeft de Rechtbank Gelderland zich uitgelaten over de vraag of bepaalde uitlatingen over een hondenfokker op marktplaats en andere sociale media onrechtmatig zijn (Rechtbank Gelderland 20 augustus 2018 ECLI:NL:RBGEL:2018:3598).

Botsing van grondrechten

Bij een civielrechtelijke beoordeling van een bepaalde uitlating of publicatie, daarmee bedoel ik de situatie waarin er niet eveneens sprake is van een strafrechtelijke belediging,  komt het neer op een botsing van grondrechten. Enerzijds heeft de persoon of organisatie die de uitlating doet op grond van art. 7 GW en art. 10 EVRM het recht op vrijheid van meningsuiting. Anderzijds heeft het lijdend voorwerp op zijn of haar beurt recht op eerbiediging van de eer en goede naam. Het laatstgenoemde recht vloeit uit het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer uit art. 8 EVRM en art. 7 van het Handvest van de Europese Unie. Dit wordt ook wel het recht op privacy genoemd.

Beide grondrechten staan in beginsel op gelijke hoogte. Op basis van alle relevante omstandigheden van het geval zal de rechter moeten oordelen welk recht uiteindelijk zwaarder weegt. Het recht op vrijheid van meningsuiting of het recht op privacy. Een inbreuk op het recht op privacy kan onrechtmatig zijn. Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beoordeling in dit type zaken zijn onder andere de soort uitlating, de plaats van de uitlating en de hoedanigheid van de persoon die zich uitlaat. Ook de vraag of het om ‘ware’ mededelingen gaat is van belang (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/298). Een feitelijk juiste mededeling zal in beginsel eerder geaccepteerd worden dan een onjuiste uitlating.

Als het duidelijk is dat een bepaalde uitlating de ervaring van een consument met een bepaald product of dienst betreft (een review) dan mag dat tot op zekere hoogte gepaard gaan met stevig taalgebruik en enige mate van overdrijving (zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam 17 december 2015 ECLI:NLRBROT:2015:9532). Voor wat betreft de plaats van publicatie wordt aangenomen dat een negatief bericht op een internetforum eerder toelaatbaar is dan een negatief bericht op een nieuwssite. Ook bepaalde personen hebben een grotere marge van toelaatbaarheid dan anderen, zoals journalisten. Zij hebben meer ruimte om zich negatief over anderen uit te laten( zie bijvoorbeeld Rechtbank Amsterdam 6 oktober 2016 ECLI:NL:RBAMS:2016:6282).

Rechtbank Rotterdam 17 juli 2018 ECLI:NL:RBROT:2018:7968

De aanleiding van het geschil in deze zaak is de bouw van een veranda. De eisers in deze zaak gaven in 2015 aan een aannemer de opdracht om een veranda te bouwen. Op enig moment is er aan de zijde van de eisers onvrede ontstaan over de voortgang van het project. De eisers hebben vervolgens een ander ingeschakeld om de veranda af te bouwen. Tussen partijen is discussie ontstaan over de vraag of de aannemer wel recht heeft op ontvangst van een laatste (deel)betaling van € 3.107,69. Uit de uitspraak maak ik op dat dit bedrag uiteindelijk niet betaald is.

De aannemer liet het er niet bij zitten. Daarbij koos hij niet voor de gebruikelijke route van het inschakelen van een incassobureau en/of het starten van een procedure bij de kantonrechter. Deze aannemer houdt er aparte handelspraktijken op na. De aannemer besloot vanaf begin 2017 in de nabijheid van de boerderij van eisers langs de openbare weg meerdere boren te plaatsen met daarop verschillende teksten betreffende de veranda (rov. 2.3). Het ging om de volgende teksten:

  • (naam eisers) Veranda betalen
  • (naam eisers) hebben hun veranda nog steeds niet helemaal betaald
  • (website eisers) oplichting oplichting Advies

Naast voornoemde borden heeft de aannemer ook diverse malen contact opgenomen met de eisers, onder andere via whatsapp, en heeft hen daarbij aangespoord het openstaande bedrag te voldoen. Zo stuurde hij hen onder andere het bericht “Hoi (naam eiser) jullie moeten gaan betalen anders wordt het geen leuk jaar voor jullie”(rov. 2.4).  In het voorjaar van 2018 kondigde de aannemer aan wederom stappen te willen ondernemen jegens eisers als zij niet zouden betalen.

De eisers hebben zich vervolgens tot een advocaat gewend. Deze advocaat heeft de aannemer per aangetekende brief gesommeerd om te stoppen met voornoemde praktijken. De brief van de advocaat is vervolgens door de aannemer ongeopend retour gestuurd. Daarbij heeft hij de brief ingepakt in cadeaupapier en voorzien van de tekst “Jullie moeten je rekening betalen oplichters”(rov. 2.6).

Vervolgens hebben de eisers een kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter. Daarbij vorderen ze een verbod voor de aannemer om zich nog langer smadelijk/lasterend uit te laten over hen. Meer specifiek vragen zij een verbod op het plaatsen van borden met lasterende of dreigende teksten alsmede een verbod op het versturen van dergelijke berichten naar hen (rov. 3.1).

De eisers stellen in dit kader dat de aannemer onrechtmatig jegens hen gehandeld heeft door hen in hun eer en goede naam aan te tasten. Ook stellen zij dat zij zich bedreigt voelen door de berichten die zij ontvingen van de aannemer. De aannemer stelt zich op het standpunt dat hij hoopt te bereiken dat derden niet langer met de eisers in zee gaan, omdat zij hun rekeningen niet betalen (rov. 3.2 en 3.3.). Hij ziet daarin dus een rechtvaardigingsgrond voor zijn uitlatingen.

Uiteindelijk draait het ook in deze zaak om de reikwijdte van het recht van vrijheid van meningsuiting, zoals vastgelegd in art. 7 GW en art. 10 EVRM. De vraag is in hoeverre de aannemer de vrijheid heeft om dergelijke uitlatingen te doen jegens en over eisers, dan wel dat zijn vrijheid begrensd wordt door het recht van eisers op eerbiediging van hun eer en goede naam. De voorzieningenrechter geeft daarbij terecht aan dat een belangrijk element bij deze afweging van grondrechten de vraag is of de bewuste mededelingen juist zijn, en zo ja, of deze mededelingen onnodig grievend zijn (rov. 4.3).

In deze procedure komt vast te staan dat eisers een bedrag van € 3.107,63 niet betaald hebben aan de aannemer. Ter zitting ontstond wel discussie over de vraag over dit bedrag terecht in rekening gebracht is. Eisers betwisten de specificatie van dit bedrag. De aannemer erkent dat zijn administratie niet altijd even volledig is, maar betwist dat de bewuste factuur te hoog is. Mede gelet op de aard van de kort gedingprocedure neemt de voorzieningenrechter aan dat de rekening van € 3.107,63 correct is (rov. 4.5 en 4.6).

Omdat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat eisers dus niet het gehele bedrag van de veranda betaald hebben acht hij het plaatsen van de borden met teksten niet onrechtmatig. Althans voor wat betreft de borden die betrekking hebben op de onbetaalde factuur. De teksten “(naam eisers) Veranda betalen” en  “(naam eisers) hebben hun veranda nog steeds niet helemaal betaald” zijn volgens de voorzieningenrechter juist en betreffen een zakelijk geschil. Dergelijke uitlatingen vallen onder de vrijheid van meningsuiting en zijn niet onrechtmatig (rov. 4.6). Het feit dat eisers ook last hebben ervaren doet daar geen afbreuk aan volgens de voorzieningenrechter:

Eisers zullen begrijpelijkerwijs ongemak ervaren door deze tekstborden maar dat maakt de mededelingen nog niet zonder meer onrechtmatig. In dit oordeel wordt meegewogen dat de vrijheid van meningsuiting juist is bedoeld voor die gevallen waarin de uitlatingen (kunnen) schrijnen. Het recht op vrije meningsuiting zal gewoonlijk niet ingeroepen hoeven te worden bij een eenvoudig praatje over het weer. Voorts wordt meegewogen dat eisers ook de mogelijkheid hebben om in de – kleine gemeenschap – hun eigen visie op het geschil te verspreiden.

Juridisch gezien klopt de beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt. Er is nu eenmaal een redelijke mate van vrijheid om uitlatingen te doen die op waarheid berusten. In dat kader heeft het lijdend voorwerp van de uitlating ook enige overlast ervan te dulden (Asser/Hartkamp & Sieburgh 6-IV 2015/295). Tegelijkertijd gaan de praktijken van de aannemer op dit punt wel erg ver. Zeker wanneer het zoals uit rov. 4.6 blijkt om een kleine gemeenschap gaat waar de borden geplaatst worden, ligt het voor de hand dat al snel de het hele dorp de borden gezien heeft dan wel erover gehoord heeft. Ik vind dit met inachtneming van het feit dat het om een zakelijk geschil gaat wel ver gaan. Om over de straatvervuiling die dergelijke borden met zich meebrengen nog maar te zwijgen.

Het bord met de tekst “(website eisers) oplichting oplichting Advies” acht de voorzieningenrechter overigens wel onrechtmatig. De aannemer kon ter zitting niet bewijzen dat er sprake van was van oplichting. Nu niet vast komt te staan dat er van oplichting sprake is, legt de voorzieningenrechter hem een verbod op om langer dergelijke beschuldigen te uiten (rov. 4.7). Verder oordeelt de voorzieningenrechter dat diverse (elektronische) berichten van de aannemer waarin hij onder andere aangeeft de veranda te komen verwijderen eveneens onrechtmatig zijn. Dit vanwege het bedreigende karakter van dergelijke berichten (rov. 4.8). De aannemer wordt daarom bij vonnis verboden om nog langer dergelijke bedreigende uitlatingen te doen aan het adres van eisers.

Resumerend

Het plaatsen van borden langs de openbare weg om een ontevreden klant voor wanbetaler uit te maken  kan volgens de rechtbank Rotterdam door de beugel. Naast de gebruikelijke kanalen zoals het starten van een civiele procedure en/of het leggen van (conservatoir) beslag kan een schuldeiser onder omstandigheden dus op een creatieve wijze om betaling van zijn facturen vragen. De vrijheid van meningsuiting prevaleert dus op dit punt. Hoe vervelend dit ook is voor de eisers in de onderhavige zaak.

Ter bescherming van de openbare ruimte en het straatbeeld is echter wel te hopen dat deze uitspraak niet tot copy-cat gedrag zal leiden. Ik moet er in ieder geval niet aan denken dat ieder (zakelijk) geschil straks met billboards langs de weg uitgevochten zal worden. U hoeft in ieder geval niet bang te zijn dat Linssen c.s. Advocaten hiertoe over zal gaan. Incassogeschillen lossen wij efficiënt, zakelijk en juridisch voor u op. Neem bij vragen gerust contact met ons op.

Deze publicatie verscheen in uitgebreide vorm in het Tijdschrift voor Consumentenrecht en Handelspraktijken 2019-1.